Azua: een beknopte geschiedenis
DHTML JavaScript Menu By Milonic.com
 

Azua: een beknopte geschiedenis

De Taínos || Columbus in Azua || De stichting || De betekenis van de naam Azua || De suikerfabrieken || De aardbeving || Het grondgebied || Enkele historische feiten || De veldslag van 19 maart || Belangrijke personen en de kunst in Azua || De patronale feesten || De natuurlijke bronnen || Conclusie || Tot slot

DE TAÍNOS
Het huidige gemeentelijke gebied maakte vroeger deel uit van een "nitainato", een indianengebied, die op haar beurt weer behoorde tot het territorium van Maguana, 1 van de 5 provincies, "cacicazgos", waarin Quisqueya (zo noemden de oorspronkelijke bewoners hun eiland) was ingedeeld door de Taínos.
BEGIN PAGINA

COLUMBUS IN AZUA
Een weinig bekende gebeurtenis in de geschiedenis van Azua is die waarvan de historicus Luis Joseph Peguero ons vertelt. Op één van zijn laatste reizen ontmoette Columbus moeilijkheden die hem en z'n metgezellen dwongen hun toevlucht te nemen tot de baai van Ocoa, het oostelijke deel van het grondgebied van Azua. Hij ontmoette er verzet van de indiaanse leider (cacique) van Azua, genaamd Cuyocagua, aan wie de admiraal zijn gehoorzaamheid wilde opleggen. Er zijn weinig gegevens bekend van dit voorval.
BEGIN PAGINA

DE STICHTING
De stad Azua de Compostela is gesticht in het jaar 1504 door de gouverneur van de provincie Diego Velázquez de Cuéllar (veroveraar van Cuba), tijdens de regering van Don Nicolás de Ovando.
In 1507, nauwelijks drie jaar na haar stichting, werd in Azua haar beschermheilige geïntroduceerd, La Virgen de los Remedios. In de centrale kerk van Azua is een beeld, waarvan ze zeggen dat het een afbeelding van haar is, maar het gezicht van de beschermheilige is van een dochter van Buenaventura Báez, een handelaar uit Azua die vijf periodes de president was van de Dominicaanse Republiek en die gedurende de Haïtiaanse bezetting (1822-1844) Azua vertegenwoordigde in het Congres. Onderdeel van de dominicaanse politieke folklore!
Op 7 december 1508 werd het heraldieke wapen van de stad toegekend, via een Koninklijk Certificaat verordeneerd vanuit Sevilla door de Spaanse koning Fernando el Católico, waarin opgenomen het verzoek van de procureurs, die met dat doel gezonden waren, Diego de Nicuesa en de baccalaureus Antonio Serrano geholpen door Don Nicolás de Ovando.
De tekst van de beschikking luidde als volgt: "Villa (stad) de Compostela, een blauw wapen, en daarin een witte ster met daaronder enkele blauwe en witte golven". Het geciteerde document is geregistreerd met de volgende gegevens: "Merk. Algemeen Onafhankelijk. Dossier 1961-Boek 1-, blad 97 en 98". Opmerkelijk is dat het Koninklijk Certificaat spreekt over blauwe en witte golven, maar niet zegt hoeveel dat er moeten zijn. Dus belangrijk zijn de kleuren en de symbolen, niet fundamenteel is de hoeveelheid golven.
Volgens de geschriften verbleef de beroemde veroveraar van Mexico, Hernán Cortés, hier in Azua gedurende enkele jaren (1504-1511). Tijdens zijn verblijf bekleedde hij de functie van Griffier van de Staat. Zijn vrije tijd pleegde hij gewoonlijk door te brengen aan het strand Monte Río.
BEGIN PAGINA

DE BETEKENIS VAN DE NAAM AZUA
Veel is er gespeculeerd over de naam Azua. In Peru noemden de indianen een drankje gemaakt van maïs azua. In Venezuela bestonden de azua-indianen. In Ecuador is er een provincie en een bergmassief in de Andes met de naam Azuey. In Spanje bestaat de achternaam Azúa en een rivier en vallei in de Baskische provincie heten Asúa.
Desalniettemin twijfelen vandaag de dag weinigen eraan, dat de naam Azua van indiaanse oorsprong is en zoveel wil zeggen als berggebied. Zoals Don Emiliano Tejeda in zijn werk "Palabras Indígenas (inheemse woorden) de Santo Domingo" constateert, is Azua een autochtoon woord van het eiland. De taínos-indianen pleegden deze streek van het eiland zo te noemen. Sommige historici denken evenwel dat de naam van de stad eigenlijk geschreven zou moeten worden met een S in plaats van een Z, omdat de indianen deze laatste medeklinker niet kenden.
Aan de andere kant is er het werk "Casas infanzonas de Vizcaya: La Casa de Asúa" ("Oorspronkelijke Geslachten van Baskenland: Het Geslacht Asúa"), een boek geschreven door Don Darío de Areitio y Mendiola in 1912. Advocaat van de beroemde orde van Bilbao, Corresponderend Lid van de Academie van de Schone Kunsten ("Bellas Artes") van San Fernando. Lid van de Commissie van Monumenten van Baskenland. Bibliothecaris en Archivaris van de Provinciale Staten van Baskenland.
Op pagina 5 en 6 staat het volgende: "... En pogend een chronologische volgorde te volgen, zullen we beginnen te noteren dat Estívaliz de Zabalza, Secretaris, Afgevaardigde voor Sus Altezas, belast met de belastingheffing van de caciques (stamhoofden van de indianen) en de indianen van het eiland "la Española" (het huidige eiland van Santo Domingo), in het jaar 1514 schreef over de relatie van namen van Basken of mensen afkomstig uit Baskenland die zich bevonden in deze kolonie en belast waren met de verdeling van de belastingen; en onder hen bevonden zich Juan de Asúa en zijn verwant Gabriel de Butrón. De eerste gaf zijn naam aan de stad en aan de provincie Asúa op het genoemde eiland, en door het verdraaien van de taal werd het Azua. (Een vergissing die zich bovendien herhaalde in andere gevallen...)"
Wat betreft het bijvoegsel Compostela zijn de meningen als volgt. Volgens Drs. Emilio Rodríguez Demorizi ontving de haciënda van de Maarschalk Pedro Gallegos, genaamd "Compostela", in het begin van de stichting van de stad de titel en het wapenschild. Pedro Gallegos, gouverneur (Síndico) van Azua toen de stad nog op z'n oorspronkelijke locatie, nu Pueblo Viejo, gesitueerd was, kwam uit Santiago de Compostela, Spanje. Hij heeft Compostela toegevoegd aan Azua om z'n geboortegrond te eren.
Het is het oudste beginpunt van de zuidelijke provincies van het eiland Hispaniola.
Maar Antonio Delmonte y Tejada in zijn werk "Historia de Santo Domingo" beweert over de naam Compostela dat het ter nagedachtenis is aan een zekere heer Diego Méndez, Commandeur, afkomstig uit Galicia, die hier was gevestigd en onderdak verleende aan Ovando, toen deze terugkeerde naar Santo Domingo van zijn beroemde campagne in Jaragua.
BEGIN PAGINA

DE SUIKERFABRIEKEN
De vooruitgang van de stad Azua bereikte z'n hoogtepunt met de ontdekking van goud- en kopermijnen in 1508 en de installatie van suikerfabrieken. De suikerfabrieken genoten een heel goede reputatie omdat de grond waarop het suikerriet verbouwd werd zeer vruchtbaar was. In 1515 zeiden Rechters van de Koninklijke Audiëntie in een aan de koning gegeven verslag het volgende: "Azua geeft veel suiker en haar gronggebied is zo vruchtbaar dat het geplante suikerriet er na 6 jaar nog net zo fris bijstaat als toen het gezaaid werd. Bovendien zijn er goudmijnen in de omgeving". Er was een overvloed aan rivieren en beken in Azua. Volgens de historicus Antonio Delmonte y Tejada in zijn werk: "Historia de Santo Domingo", werden de suikermolens bewogen door het stromende water.
De suikerfabriek van Pedro Caballero Bazán in Ocoa verdient een speciale vermelding. Oviedo schreef erover: "Een andere, de suikerfabriek Ocoa in Palmar de Ocoa, een van de beste en machtigste van heel het eiland, is opgericht door de geleerde Alonso de Zuazo, Rechter van de Koninklijke Audiëntie". Ook was er de suikerfabriek Cepi Cepí van Diego Caballero de la Rosa, Eerste Secretaris van de Koninklijke Audiëntie van Santo Domingo, gelegen aan de oever van de rivier Cepi Cepí, en die van Jácobe Castellón bij Finca 6, die bij zijn dood geërfd werd door zijn echtgenote doña Francisca de Isásaga en zijn kinderen. Verder was er de suikerfabriek Los Cacaos bij de rivier Vía en de suikerfabriek van Ansonia. Hernando de Gorjón bezat de suikerfabriek Santiago de la Paz in Los Tramojos, en er waren 2 door paarden voortbewogen suikermolens, één van de Voorzanger don Alonso de Peralta, waardigheid van de Kathedraal, en één van een buurtgenoot genaamd Martín García, eigenaar van de suikerfabriek van Barreras.
Volgens de historicus Luis Alemar werden de ongelukkige indianen belastingheffingen opgelegd in 1514. Op de vergadering van de distributeurs in La Vega werd besloten ook Azua hierbij te betrekken. Hij vermeldt dat op 19 december 1514 de heer Juan Pérez de Gijón belast werd met de uitvoering ervan onder de Azuaanse indianen. Hij legde ruim 800 belastingen op.
De historicus maakt ook melding van een aanval op Azua van piraten. "De zeeën waren overspoeld met piraten van verschillende nationaliteiten. Azua leed verschillende keren onder hun aanvallen. In februari 1538 dook een Frans schip van 150 ton op in Puerto Hermoso en daarna in Azua, met aan boord een sloep en 100 man. Zij kaapten 3 schepen met twaalf zeelieden die met rum op weg waren naar Azua. Ze doodden de leiders en legden een huis in Las Salinas in de as. Ze plunderden de suikerfabriek van Zuazo in Ocoa en ook nog een andere, ze namen 15 slaven mee, meer dan 33000 kilo suiker en geld wat ze roofden van de bewoners van de stad".
BEGIN PAGINA

DE AARDBEVING
Op 16 oktober 1751 is Azua verwoest door een sterke aardbeving, waardoor de stad verhuisde van haar vroegere locatie Pueblo Viejo naar de oevers van de rivier Vía, op een stuk landgoed gedoneerd door Doña María de Bía en haar echtgenoot, en ook door de familie van Don Gregorio Díaz en van de weduwe Luisa Guerrero.
Sommige ervaren historici beweren dat men deze stenige plek uitkoos omdat men dacht dat het een voorwaarde zou kunnen zijn om zich te beschermen tegen toekomstige aardbevingen. Ook de aanwezigheid van de rivier was een belangrijke reden. Zo hadden de bewoners immers altijd genoeg water voorhanden.
Dezelfde historici opperen de mogelijkheid dat de naam van de rivier eigenlijk geschreven zou moeten worden als Bía en niet Vía, omdat het riviertje zijn naam gekregen zou hebben om de donateur van het terrein te eren.
BEGIN PAGINA

HET GRONDGEBIED
Toen de dominicanen de onafhankelijkheid bereikten, op 27 februari 1844, had de provincie Azua een uitgestrekt grondgebied dat grensde tot aan haar buur de republiek van Haïti. De provincie is opgericht in datzelfde jaar en vormde vanaf toen een van de 5 provincies waarin het land werd opgedeeld. Het territoriale rechtsgebied bestond uit de gemeenten San Juan de la Maguana, Las Matas de Farfán, Neyba, Las Cahobas (Haïti), Hinche (Haïti), Bánica, San Miguel de la Atalaya en San Rafael.
In 1882 ontstond de gemeente met als belangrijkste stad Azua.
Tijdens de regering van de dictator van Haïti, Ulises Heureaux (hij was president van de dominicaanse republiek van 1882 tot 1899, met tussenpozen), werd de provincie ingekrompen. Hij vormde de provincie Barahona op oorspronkelijk grondgebied van Azua.
Volgens de grensovereenkomst van 1929 waren vier gemeenten aan Azua toegekend, die daarna behoorden tot het onafhankelijke Haïti. Dit waren Las Cahobas, Hinche, San Miguel de la Atalaya y San Rafael.
In 1938 werd Azua verder opgesplitst. De dictator Rafael Leonidas Trujillo vormde de provincie Benefactor, nu San Juan. Benefactor (weldoener) was een van z'n bijnamen om 'm te verheerlijken.
Een ander stuk grondgebied dat oorspronkelijk toebehoorde aan Azua is de huidige provincie Peravia, vroeger José Trujillo Valdez genaamd, ter ere van de vader van Trujillo.
BEGIN PAGINA

ENKELE HISTORISCHE FEITEN
Toen het land bezet werd door de Noord-amerikaanse troepen (1916-1924), verbleven ze ook in Azua. De brug over de rivier Vía is te danken aan dit feit, evenals het riool van de straat Colón, nu Duarte, en de gemeentelijke begraafplaats.
In dezelfde tijd begonnen in Azua de suikerfabriek El Ocoa en de Centrale Ansonia te functioneren, beiden Amerikaans eigendom. In 1919 en begin jaren 20 begon de Azuaanse Centrale te opereren, eigendom van de familie Vicini.
De Noord-amerikaanse aanwezigheid kreeg een vervolg met het boren naar oliebronnen, eerst in de gemeenschap Higüerito en daarna in Maleno, waar de Seaboard Maatschappij succesvol begon met het boren, maar het werd gesaboteerd.
Met de aankomst van immigranten uit Italië en Arabië begon in Azua het tijdperk van de goudhandel. De heren Rocco Capano, Nicolás Maria Ciccone, Teofilo J. Risk en anderen van niet mindere importantie, vestigden zich met grote winkels, wiens aktiviteiten de grenzen van Azua overstegen.
In dit Azua bestonden de straten Colón, nu Duarte, la Restauración, nu Colón, la Quisqueya, nu Hernán Cortés, en de handelstraat ("la del comercio"), nu Emilio Prud’Homme.
Rond 1900 werden de straten van Azua verlicht met een systeem van de verbranding van lichtgevend gas. Ze noemden het "Los Faroles (straatlantaarns) de Graciliano". Wanneer de laatste was aangestoken, moest alweer begonnen worden met het aansteken van de eerste. Daarna, in de jaren 30 tot de komst van de CDE (Corporación Dominicana de Electricidad), functioneerde een straatverlichting die het eigendom was van de Gebroeders Noboa, gesubsidieerd door de gemeente. Van hun diensten werd gebruik gemaakt tot er stroomonderbrekingen dreigden minuten voor de vastgestelde tijden.
BEGIN PAGINA

DE VELDSLAG VAN 19 MAART
In de periode 1844 - 1854 was Azua het scenario van verschillende veldslagen tegen de Haïtiaanse invasies, zoals de gevechten van de 19de maart, van Tortuguero (23-4-1844), Las Carreras (4-5-1849) en El Memiso. Vanwege het stempel die deze feiten drukten op de nationale en Azuaanse geschiedenis, volgen hier sommige opvallende momenten van de gebeurtenissen op 19 maart 1844.
De toenmalige president van Haïti, Charles Hérard, die zich rekenschap gaf van de onafhankelijkheidsbeweging in 1844 in Santo Domingo, bereidde zijn leger voor om 'm te onderdrukken. Hij vertrok vanuit Puerto Príncipe (Port-au-Prince), de hoofdstad van Haïti, met 30.000 manschappen, onderverdeeld in drie kolonnen. Een kolonne rukte op vanuit het noorden onder leiding van generaal Pierrot, die met 10.000 man de steden Puerta Plata en Santiago moest innemen. De andere kolonne onder leiding van hemzelf rukte op door het centrum naar San Juan tot Azua. En tenslotte rukte een kolonne op, onder leiding van generaal Souffront, naar het zuiden die de weg naar Neiba innam.
De operaties van het Dominicaanse leger stonden onder het opperbevel van generaal Santana. Hij werd ondersteund door generaal Antonio Duvergé, die moest waken over de verschillende flanken gedurende de strijd. Duvergé kon rekenen op versterkingen uit Baní en uit Azua. Het Dominicaanse leger beschikte over 2 kanonnen: een bediend door Francisco Soñé en de andere door luitenant José Del Carmen García.
Andere militairen die streden waren: de fuseliers o.l.v. Valentín Alcántara en Vicente Noble, in het centrum van de Dominicaanse defensie artillerie en het merendeel van de troepen bestond uit jagers en gewone manschappen, onder het bevel van Juan Esteban Ceara, Lucas Díaz en Luis Álvarez.
De centrale kolonne moest zich aansluiten bij de zuidelijke om gezamelijk Azua aan te vallen. Maar de Dominicaanse troepen, onder leiding van Fernando Taveras, Vicente Noble en Dionisio Reyes, vielen de troepen van generaal Bround aan, gelegen bij Las Marías, de eerste confrontatie bij La Fuente del Rodeo.
Terwijl dit gebeurde, verordende Souffront om de mars te vervolgen tot de plaats waar hij zich zou verenigen met de kolonne van Hérard. Op 17 en 18 maart 1844 begonnen de troepen van Souffront hun mars naar Azua, en ze kwamen te staan tegenover de troepen onder leiding van Manuel Mora bij El Paso de las Hicoteas.
Dezelfde dagen passeerde de kolonne onder leiding van Hérard Los Jovillos in achtervolging van de guerilla's van Luiz Álvarez. De opgemarcheerde Dominicaanse troepen bezetten El Paso de Jura, onder leiding van generaal Lucas Díaz, en vielen bij verrassing de kolonnes van Charles Hérard aan.
Op 19 maart waren de Dominicaanse legers gepositioneerd op strategische punten bij de stad Azua. Ze bestonden uit 2500 soldaten, o.a. jagers, o.l.v. Pedro Santana, onder hen jonge Azuaanse soldaten getraind door Duvergé en Francisco Soñé.
Deze troepen waren op de volgende manier verdeeld: op de Camino del Barro, de Azuaanse fuseliers o.l.v. de kapitein Vicente Noble; op de Loma (heuvel) de Resolí, 200 man o.l.v. Nicolás Mañón; in het centrum van de stad waren 2 kanonnen, een o.l.v. Francisco Soñé en de ander o.l.v. José del Carmen García. Op El Camino de Los Conucos en Las Clavellinas was de artillerie o.l.v. Matías de Vargas, José Leger en Federico Martínez gepositioneerd.
In de vroege ochtend van 19 maart organiseerde generaal Hérard zijn leger om de Dominicaanse troepen aan te vallen, maar Lucas Díaz, Juan Esteban Ceara, José del Carmen García en hun handlangers vielen de vijand aan, die optrokken via El Camino de Los Conucos. De aanval werd afgeslagen door het kanon van Francisco Soñé en de fuseliers van Lucas Díaz, Jean E. Ceara en José Del C. García. Ze verplaatsten zich naar de rivier río Jura. Dezelfde dag vielen de troepen van de Haïtiaanse chef Tomás Héctor Azua binnen en die aanval werd afgeslagen door de Dominicanen.
Toen de Haïtiaanse commandant Vicent Jean Degales was onthoofd door de commandanten Matías de Vargas, José Leger en Feliciano Martínez, verspreidden zijn troepen (het negende en tiende regiment) zich, gedesoriënteerd vanwege het gemis van de leider. Weinig later werden de Haïtiaanse troepen die optrokken via El Camino del Barro (tweede en zesde regiment), overwonnen door de troepen van Duvergé en Nicolás Mañón bij El Cerro de Resolí, na drie uur gewapende strijd. De slag resulteerde opnieuw in de vlucht van de invasiemacht naar de rivier río Jura.
Diezelfde dag, 19 maart, verkoos Santana om zich terug te trekken naar Sabana Buey en vanaf hier naar Baní. De Haïtianen, dit opmerkend, besloten de stad te bezetten. Tijdens zijn terugtrekking plaatste Santana garnizoenen op diverse strategische punten in de bergengtes van El Número, de verdediging overlatend aan generaal Antonio Duvergé.
De troepen van Souffront werden vastgehouden in La Hicotea. Op 20 maart trokken ze weer op om zich te verenigen met de troepen van Hérard. Deze memorabele slag begon om 7.30 uur in de morgen. Het eigenlijke succes lag in de strategie van terugtrekken, bestoken en de vijand weghouden van plaatsen waar ze proviand konden vinden om zich staande te houden in de strijd. Bovendien hielp het onherbergzame en ontoegankelijke terrein mee, zodat de in het nauw gebrachte vijand, die een grote nederlaag had geleden, moest vluchten naar de rivier río Jura.
Meerdere historici bevestigen dat de Slag om Azua beslist werd door het azuaanse volk. Onophoudelijk bestreden zij het machtige, goed getrainde en bewapende haïtiaanse leger met stenen, stokken, machetes en andere voorwerpen voor dagelijks gebruik. Dit resulteerde in de terugtrekking van de haïtiaanse troepen, bestaande uit 8 duizend soldaten, behorend tot "de Dragonders van de Nationale Garde, de Jagers en Grenadiers".
BEGIN PAGINA

BELANGRIJKE PERSONEN EN DE KUNST IN AZUA
De historie in Azua is verweven met veel belangrijke feiten op historisch, sociaal en cultureel gebied.
Menige dokters vestigden zich in de stad, die het verdienen altijd met respect en genegenheid herinnerd te worden gezien hun toewijding aan hun dienstverlenende werk en hun bijdrage aan de cultuur in het algemeen.
Doktoren:
Dr. Simón Striddels, het ziekenhuis van de stad is naar hem vernoemd, gevestigd medicus van origine uit Curaçao, kwam in de stad wonen ten tijde van Lilís (Ulises Heureaux, die met tussenpozen president van de Dominicaande Republiek was van 1882 tot 1899) en de generatie van dat tijdperk herinnert hem als "Papa mon".
Het werk van de doktoren Armando Aybar en Buenaventura Báez Santín wordt geëerd door de straten die naar hen vernoemd zijn.
Dr. Arístides Estrada Torres kwam samen met zijn alom geliefde echtgenote Doña Caridad en hield zich veel bezig met de sociale geneeskunst. Het Museum in de Gemeentelijke Bibliotheek draagt zijn naam.
Van Dr. Juan Gregorio Peguero Solano, iemand uit de hoofdstad die door adoptie aan Azua werd verbonden, werd door de mensen gezegd dat hij kon genezen door alleen maar naar de zieke te kijken.
Over Dr. Rafael Antonio Cabral Pérez (Féfen), een zeer geliefd medicus uit Azua, zeiden de mensen dat de personen die Féfen een consult berekende zich, paradoxaal genoeg, gelukkig mochten prijzen.
De kunst:
Azua kan trots zijn op haar kunst en cultuur. Een bewijs daarvan is de komst van de school Perseverancia ("Volharding") in Azua, opgericht door de illustere pedagoog Emilio Prud'Homme, schrijver van de tekst van het dominicaanse volkslied. Het waren de glorieuze tijden van veel dichters in Azua, zoals Bartolomé Olegario Pérez, schrijver van "Margaritas", en volgens sommigen waaronder Abraham Ortiz Marchena de werkelijke schrijver van de tekst van het volkslied (hij was leerling van Prud'homme), Víctor Garrido, Héctor Viriato Noboa (1909 − 1931), auteur van "Crisálidas Poéticas" en stichter van de Literaire en Culturele Sociëteit Athene in 1925, Hernani García, Héctor Marchena, Teodoro Noboa, Abraham Ortiz Marchena en veel anderen.
Andere personen dankzij wie Azua werd omgedoopt tot het Athene van het zuiden, waren Miguel Ángel Garrido (Azua, 14-5-1866 − 11-5-1908, Santo Domingo), schrijver van "Siluetas", Renato D'Soto, schrijver van "Tonalidades", Barón Noble, een groot dichter van "Fino Estro" en Héctor J. Díaz, een beroemd populair dichter en schrijver van "Lo que quiero", Heriberto García, Armando Beltré, en vele andere die geïnspireerd waren door de lyrische dichtkunst en die de gedichtenverzameling van deze stad hebben verrijkt.
Ook wat betreft de muziek heeft Azua zijn diamant: Pablo Claudio, die de opera's "María de Cuellar" (de echtgenote van Hernán Cortés), en "Las Américas" schreef. Ramón Madora verdient het apart genoemd te worden vanwege zijn verdienstelijke spel van de mangulina (soort ritme). Niemand had gedacht dat hij, afkomstig uit Guayacanal, ooit zijn dans zou mogen presenteren op buitenlandse stranden. Ook zijn er het trompetspel van Armando Beltré en de uitzonderlijke stem van Olga Lara.
Het huidige Azua kent, net zoals in het verleden, belangrijke vertegenwoordigers in de kunst en cultuur. We noemen de historicus en beeldhouwer Generaal Ramiro Matos Gonzáles, de verhalen van Tomás Alberto Oviedo die de geestige lotgevallen van de meester Camilo onsterfelijk heeft gemaakt, de schrijfster Emilia Pereyra, auteur van "El crimen verde" (1994, Santo Domingo: uitgever Mogra) en "Cenizas del querer" (2001, Zaragoza, Spanje: uitgever Laguna Negra) en de hoogleraar en schrijfster Edna Garrido de Boggs, geboren in Azua, schrijfster van het boek “Folklore Infantil de Santo Domingo”, o.a.
Azua telt drie belangrijke culturele instituten: El Grupo Enriquillo de Investigaciones Históricas, Arqueológicas y Antropológicas, die het tijdschrift HUPIA uitgeeft, la Sociedad Literaria y Cultural Athene, president William Mejía, en el Círculo de Estudios Literarios Azuanos. De laatste twee organiseren regelmatig verschillende literaire congresssen.
BEGIN PAGINA

DE PATRONALE FEESTEN
De patronale feesten van de stad worden elke 8 september gevierd: de dag van de beschermheilige van de stad "Nuestra Señora de los Remedios", met populaire spelen als de "blinde kip", de "ezelcaravaan", de "wrede (vette) paal", de "dans van de heupen", en de beroemde "gemaskerde duivels". Bovendien worden er religieuze aktiviteiten gevierd ter ere van de beschermvrouwe.
BEGIN PAGINA

DE NATUURLIJKE BRONNEN
Azua beschikt over prachtige natuurlijke bronnen, zoals z'n uitgestrekte stranden, zoutwinning ("Las Salinas"), en de waterbron bekend onder de naam Vichí, met z'n beroemde medicinale wateren.
In de gemeente Yayas de Viajama bevindt zich La Sulsa, wiens zwavelhoudende wateren worden gebruikt voor badgasten met gezondheidsproblemen. Ook zijn er vele natuurlijke water- en enkele oliebronnen.
BEGIN PAGINA

CONCLUSIE
Het land heeft door haar geschiedenis heen geleden onder verschillende invasies, oorlogen, slagvelden, etc. De provincie Azua was het scenario van verschillende van deze confrontaties die toevalligerwijs tot overwinningen hebben geleid.
Azua werd bij drie gelegenheden verwoest door brandstichtende invasiemachten. Jean Jacques Dessalines, die op 1 januari 1804 de onafhankelijkheid van Haïti uitriep, gaf de opdracht de stad te verbranden bij het binnendringen van het Dominicaanse territorium in 1805. En zoals boven beschreven werd de haïtiaanse chef Charles Hérard verslagen in de veldslag van 19 maart 1844 en terwijl hij zich terugtrok via Azua, stak hij haar in brand. In 1849 leed de haïtiaanse president Faustino Soulouque een nederlaag in de veldslagen bij El Número y Las Carreras en bij zijn terugtocht liet hij de stad achter, verschroeid door vlammen.
Naast de verschrikkelijke veldslagen heeft Azua geleden onder verschillende natuurrampen. Zo is ze vaak getroffen door aardbevingen die haar natuurlijke omgeving hebben geruïneerd en gebroken.
De provincie Azua heeft een woest en droog klimaat, wat de economie en de produktiviteit niet bevordert. Desondanks worden er verschillende produkten verbouwd, wat het niveau van de economie van de stad op peil houdt.
Azua kent ook mooie toeristische attracties en prachtige antieke bouwwerken. Zij heeft een mooie natuurlijke omgeving en is de bakermat van eerbare personen van het land. Ook personen uit het buitenland voelden zich aangetrokken tot de stad en hebben Azua, geboeid door haar schoonheid, tot hun stad gemaakt.
BEGIN PAGINA

TOT SLOT
Men overdrijft niet als men beweert: "In Azua bevindt zich achter elke struik historie...en onder elke steen prehistorie".

bron: aguaita.com, Mesa Mendez en D'Soto, vertaling: Karel Haitsma

De Taínos || Columbus in Azua || De stichting || De betekenis van de naam Azua || De suikerfabrieken || De aardbeving || Het grondgebied || Enkele historische feiten || De veldslag van 19 maart || Belangrijke personen en de kunst in Azua || De patronale feesten || De natuurlijke bronnen || Conclusie || Tot slot
BEGIN PAGINA
 Azua   
 Azua   Azua 2   Vijfhonderste Verjaardag   Mensenrechten   Historie   Kerst in Azua 
 Het zwembad   Hotel Lidia   De markt   Park 19 maart   Park Duarte   De brandweer   De radio   Het stadion 
home